Tino Oosterlaar (52) geniet met volle teugen van de kick van de laatste kilometer
Ze zijn ‘m nog niet uit het oog verloren. In de eerste wedstrijd sinds maanden (27 augustus in Rouveen) heeft de speaker van dienst hem meteen weer op de korrel. Die ‘ouwe met de rappe benen’ eindigt als achtste in deze rit uit de Zomeravondcompetitie. Achtste van de honderd in een veld dat bestaat uit renners van divers pluimage en verschillende leeftijden. Tino Oosterlaar uit Heino heeft twee jaar geleden al vijftig kaarsjes uitgeblazen, maar dankzij zijn rappe benen drijft hij menig jonge renner tot wanhoop. Het heeft inmiddels de bijnaam ‘Top Tino’ opgeleverd.
Met zijn 52 jaar neemt hij vaak deel aan wedstrijden voor Masters in de leeftijdscategorie 50-55. Vorig jaar stond hij zelfs aan de start van het officieuze WK van de World Master Cycling Federation (WMCF) in het Oostenrijkse Sankt Johann. Notabene tien dagen nadat hij knetterhard onderuit ging en zijn sleutelbeen brak! Die valpartij weerhield hem van een hele mooie prestatie. “Ik ging als tiende door de laatste bocht en met een sprint van 400 meter voor de boeg had ik een goede kans om minimaal in de top 10 te eindigen. Het vervelende was dat ik niet meer aan het stuur kon trekken om kracht te zetten. Uiteindelijk werd ik veertiende, maar daar had zeker meer in gezeten.”
De revanche moest dit jaar komen met een plek bij de eerste tien. En het vooruitzicht van een nieuwe wedstrijd (WK sprint op een vliegveld in de nabijheid van Sankt Johann) sprak hem ook erg aan. Helaas gooide corona roet in het eten. Volgend jaar is hij 53, maar dan waagt hij ‘gewoon’ een nieuwe poging. “Een podiumplaats? Nee, dat zit er niet in. In trainingswedstrijden, haal ik wel eens het podium, maar in zo’n internationaal deelnemersveld is top 10 echt wel het maximum.” Die sleutelbeenbreuk – een typische wielerblessure – voorkwam ook dat hij de hoogste trede mocht beklimmen in de regionale Zomeravondcompetitie. Ook al zijn het trainingswedstrijden, het gaat er soms hectisch aan toe. Zeker ook als er professionele schaatsers aan de start staan. “Die hebben een hele andere manier van koersen. Ze gaan een bocht door alsof ze op de schaats staan. Als je niet uitkijkt, ga je zo onderuit.”
Ster van Zwolle
Het wielerbloed stroomt al heel lang door zijn aderen. Rond z’n zevende levensjaar meldde hij zich net als vele leeftijdsgenootjes aan bij de plaatselijke voetbaltrots, maar zijn carrière duurde slechts een jaar. “Ik was eigenlijk te fanatiek en kon mijn ei beter kwijt in het wielrennen. In die tijd werd in Heino veel en op behoorlijk niveau gefietst.” De jonge Tino werd lid van Race- en Toervereniging Zwolle. Hij viel meteen op. Door z’n prestaties, maar zeker ook door de grote zelfdiscipline die hij al op jonge leeftijd aan de dag legde. Een trainingsbeest was het en dat is hij eigenlijk nog steeds. Zijn mooiste verhaal is wel dat hij als kind droomde van de Ster van Zwolle en op 48-jarige (!) leeftijd debuteerde in deze prachtige regionale voorjaarsklassieker met nationale uitstraling. “Als jochie stond ik altijd bij de verkeerslichten in Heino te kijken als het peloton voorbij kwam. En dan droom je wel eens over deelname aan deze opening van het wielerseizoen… Maar verder dan een plek als reserve in 1988 kwam ik niet. Tot het moment dat ik vier jaar geleden ineens in de ploeg van de Hanzerenners werd opgenomen.” Een lang gekoesterde wens ging in vervulling en zijn debuut als bijna vijftiger zorgde voor veel media-aandacht. De Ster van Zwolle is een koers die hem ligt. Net als vele andere Nederlandse klassiekers. Zoals de Amersfoort Groeistad klassieker. “Wedstrijden met een glooiend parcours en de kans op waaierrijden, dan ben ik in mijn element. Wel moet ik eerlijk bekennen dat de grens bij mij wel ligt op 120 kilometer. Daar boven wordt het heel lastig om het tempo van het peloton van zo’n 42, 43 kilometer per uur te kunnen volgen. Maar het zijn echt mooie wedstrijden om te rijden”, mijmert hij aan de keukentafel. “Als junior reed ik al vele klassiekers en omlopen. Dat was echt mijn ding. Met criteriums heb ik nooit veel gehad.”
Asfalt gekust
Toch zijn het juist wel die dorpsomloopjes en rondjes om de kerk waarbij hij de meeste kans heeft om aan het podium te denken. Oosterlaar beschikt namelijk over een machtig eindschot. “In de laatste kilometer krijgt menigeen een zware dobber om mij uit het wiel te rijden”, stelt hij zonder dralen. En ook dat hij in die sprint van 1000 meter wel eens 62 kilometer per uur op de spreekwoordelijke teller heeft gehad. “Dat is te danken aan die vele harde intervaltrainingen zoals tien keer een viaduct op knallen of twintig keer één minuut boven de 45 kilometer per uur rijden met telkens vijf minuten pauze. Daar moet je echt discipline voor hebben.” Misschien verwacht je dat hij zich spiegelt aan Nederlandse sprinters in het profpeloton, maar niets is minder waar. “Laat ik voorop stellen dat ik me met niemand durf te vergelijken, maar ik voel me wel verwant met Peter Sagan. De meeste renners weten wel dat ik van de grapjes ben. Dan kom ik ergens bij een wedstrijd en dan roep ik net iets te hard dat ik die dag iedereen naar de knoppen rijd. Altijd leuk om de reacties te zien…” Het leven van een sprinter gaat echter niet altijd over rozen. De beelden van Fabio Jakobsen die eerder dit jaar in de Ronde van Polen door collega Dylan Groenewegen in en over de hekken wordt gereden, staan bij iedere wielerliefhebber nog helder op het netvlies. Het zijn geen beelden die je wilt laten zien aan je geliefde en familieleden. Ook Oosterlaar heeft meerdere keren het asfalt gekust. “Ja, ik ben goed hard gevallen. Na de wedstrijd voel je het allemaal nog niet zo, want dan giert de adrenaline nog door je lijf, maar later blijkt je sleutelbeen slechts aan een draadje te hangen… De situaties die je soms meemaakt, zijn onvoorstelbaar. Rij je met volle vaart in de eindsprint, gaat de renner voor je ineens opzij. Iemand blijkt op de grond te zijn gesmakt. Je kunt geen kant meer op en dan ga je echt goed onderuit. ” Twee zware valpartijen in combinatie met drukke werkzaamheden zorgden er zelfs voor dat hij de fiets voor langere tijd (25 jaar!) aan de wilgen heeft gehangen. Althans voor wat betreft het rijden van wedstrijden. Tussen 1988 en 2013 waren het uitsluitend trainingsrondjes. Soms tot het gaatje, soms iets minder fanatiek. Het was voldoende om in conditie te blijven, maar het begon weer te kriebelen. “Ik miste de spanning van de koers en de kick van de laatste kilometer. En ik was het rondrijden met 30, 31 kilometer per uur wel behoorlijk beu.”