Wielertalent Wessel van Keulen droomt van Parijs-Roubaix
Het wielerseizoen op de weg zit erop en dus stonden de afgelopen twee weken voor Wessel van Keulen (17) in het teken van ‘rust’. Lekker even bijkomen. Genieten van andere dingen. Fijn, toch? Nou, Wessel is maar wat blij dat hij eíndelijk weer mag trainen. “Ik kan niet wachten tot het nieuwe seizoen weer begint.”
Sommige kinderen blinken al van jongs af aan uit in een bepaalde sport, bij anderen komt dat talent pas later aan het licht. Zo ging Wessel ‘gewoon’ op voetbal, net als alle andere jongens van zijn klas. Zijn vader fietste dan wel, maar zelf was hij niet besmet met het wielervirus. Dat kwam pas later. “Op een gegeven moment wilde ik stoppen met voetbal en op zoek naar iets anders. In de winter ging ik toen eens met mijn vader mountainbiken. Dat vond ik eigenlijk meteen heel erg leuk. In de zomer werd het mountainbiken ingeruild voor wielrennen en dat vond ik nog veel leuker! Waarom? Vanwege de enorme snelheid, vanwege de adrenaline die je krijgt als je zó hard rijdt. Ik vind het heerlijk om door te rammen op die racefiets.”
Plezier op één
Die zomer ontdekte Wessel de liefde voor het wielrennen, maar toch duurde het nog jaren voordat hij erachter kwam dat hij serieus talent had. “Dat gebeurde pas een paar jaar geleden, in coronatijd. Er mocht natuurlijk niet veel meer, dus ik stapte steeds vaker op de fiets. Gewoon, voor de leuk. Vervolgens stond ik aan de start van de allereerste wedstrijd na de pandemie. Dat ging opeens zó goed. Ik reed beter dan ooit. Dat gevoel… Ik vond het fantastisch. Vanaf dat moment besloot ik het fietsen serieuzer aan te pakken.” Met die serieuze aanpak is Wessel sindsdien nooit meer gestopt. Hij traint zeker vijf keer per week en hij rijdt elke week wel een (meerdaagse) wedstrijd. In binnen- en buitenland. Tegelijkertijd studeert hij Mechatronica op het Deltion én werkt hij een middag in de week bij RGT Heino. Best pittig, nietwaar? Wessel krijgt bij die opmerking alleen maar een hele grote glimlach op zijn gezicht. “Nee, ik vind het vooral heel leuk! Het scheelt ook wel dat ik op school een sportstatus heb gekregen. Als het nodig is kan ik lessen overslaan of anders invullen. En echt waar: ik heb altijd zin om op die fiets te stappen. Ik denk nooit: vandaag even niet. Ja, ik wil de top bereiken, maar ik heb vooral een enorme passie voor wielrennen. Dat hebben mijn ouders mij ook altijd meegeven. Plezier is het allerbelangrijkste. Ze stimuleren me het beste uit mezelf te halen, maar vooral om te doen waar ik blij van word. Ze weten dat ik dit echt wil en ze helpen me daarom waar ze kunnen.”
Hoewel de focus van Wessel vooral op de weg ligt, heeft hij sinds kort ook een veldfiets voor in het winterseizoen. Daarnaast doet hij ook weleens mee aan gravelwedstrijden. “Gewoon voor erbij”, zo grijnst hij. “Voor mij staat het allemaal in dienst van het wegwielrennen. Die extra kilometers maken me alleen maar beter. Zo deed ik dit jaar ook mee aan het NK Gravel. Ik stond daar aan de start met mannen als Niki Terpstra (voormalig Nederlands kampioen op de weg red.) en Thijs Zonneveld. Dat vond ik wel heel vet. Of dit het hoogtepunt van dit jaar was? Nee, ik ben het meest trots op de allereerste wedstrijd van het seizoen: de Omloop van Noordwest. Daar werd ik als eerstejaars junior vanuit de kopgroep elfde. Eigenlijk was mijn seizoen toen al geslaagd. Maar ook de Gouden Garnaal vond ik heel bijzonder. Dat was een hele zware koers over de kasseien in België. Er startte 150 man, ik finishte met amper dertig anderen. Ja, dat was wel één van de mooiste wedstrijden van het jaar.”
Belangrijk seizoen
Het liefst zit Wessel zoveel mogelijk op zijn racefiets, maar daarnaast kijkt hij ook graag naar koersen op tv. Hij geniet vooral van renners als Mathieu van der Poel, Peter Sagan en Tadej Pogačar. “Dat zijn jongens die dol zijn op het koersen, die onvoorspelbaar zijn en graag de aanval kiezen. Ik leef zelf ook echt voor de wedstrijden, vooral de klassiekers. Het liefst rijd ik over de kasseien met veel wind en slecht weer. Ik word zelfs vrolijk als ik zie dat het op een wedstrijddag gaat regenen, haha! De zware, lange klassiekers waar écht hard gekoerst wordt, die vind ik het allermooist. Hoe langer een wedstrijd duurt, hoe beter mijn benen gaan voelen. Het eerste uur is met zo’n vijftig kilometer per uur echt afzien, maar in het laatste uur begin ik pas echt lekker op gang te komen. Het peloton wordt dan langzaam zenuwachtig, maar ik vind het juist heerlijk om me daarin te kunnen mengen. Niet bang zijn, goeie posities zoeken, nét wat later remmen voor een bocht zodat je wat plekken kan winnen. En dan aan het eind nog volle bak sprinten. Dat kan ik wel aardig.”
Wessel is enorm bescheiden, dus als hij zegt dat hij ‘aardig’ kan sprinten, bedoelt hij eigenlijk dat hij dit heel goed kan. Hij is bedeesd, blaast liever niet te hoog van de toren. En hij is realistisch, want hij weet hoeveel jongens de top willen bereiken. Maar toch, als hij vertelt over zijn dromen voor de toekomst, beginnen zijn ogen meteen te glimmen. “Ik droom ervan om prof te worden, om te mogen koersen op World Tour-niveau (het hoogst mogelijke in het wielrennen red.)”, zo vertelt hij. “Ik rijd nu nog bij CRT Raalte. Dat is de club waar ik ben begonnen. Dit combineer ik met rijden voor WV de IJsselstreek en District Oost. Ik mag nog één jaar bij de junioren rijden, maar daarna moet ik de stap maken naar een belofteploeg. Dus ja, voor mij is komend seizoen wel heel belangrijk. Nu moet ik laten zien wat ik kan, moet ik mooie uitslagen rijden. Ik sta nu op het punt waarop het echt serieus wordt, waarop ik voel dat ik het echt kan gaan halen. Spannend? Nee. Ik heb vooral heel veel zin om er vol voor te gaan. Ik heb mezelf voorgenomen om deze winter zo hard mogelijk te werken en er álles aan te doen om in februari fit aan het wegseizoen te beginnen. En dan? Ja, ik droom ervan om aan de start te staan van Parijs-Roubaix. Dat is voor mij wel het ultieme.”